afb. Fotopersbureau Het Zuiden
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 248, 276
|
Al waren de hoofdvormen van de gestalten op het reliëf bij aanvang van de restauratie nog goed zichtbaar, het oppervlak van de tufsteen was door weer en wind danig vergaan. Aan de linker zijde was een mannelijke figuur, een soldaat uitgebeeld, staande op een console die vrijwel geheel verdwenen was. Het onderlichaam van de figuur was nauwelijks nog herkenbaar, maar aan details was te zien dat de man een nauwe broek droeg en een versierde gordel om de middel. Het gezicht van de man was nauwelijks nog herkenbaar, maar wel goed zichtbaar was de puntige helm met wangstukken en een maliënkolder rond de hals. Hoewel de rechter onderarm was verdwenen, was de hand die het deels bewaarde afwerende zwaard omklemde, nog wel herkenbaar. De soldaat werd aan zijn linker flank besprongen door een leeuw, waarvan na verwijdering van vele kalklagen nog veel details zichtbaar werden. De kop van de leeuw was op de onderkaak na verdwenen en alleen als afdruk in de steen zichtbaar. Een klauw tegen de helm en een klauw op de borst van de soldaat waren nog bewaard, evenals een achterpoot die zich afzette op de knie van de figuur en enkele wilde manen. Aan de rechterzijde van het reliëf was eveneens een op een verweerde console staande man, een soldaat uitgehakt. De man droeg een nauwe broek met geharnaste schoenen en kniestukken. Om de heupen droeg hij een met geometrische motieven versierde gordel op een plaatselijk heel goed bewaard maliënkolder. Om het beschadigde gezicht was een ‘ijzeren’ muts met kraag zichtbaar, waarop een helm geplaatst was. In de linker hand hield de man een klein rond schild, een rondas omhoog. De rechter hand omklemde een zwaardheft, een | 151 |
|
restant van een verder verdwenen, omhoog wijzend zwaard. De duiding van de plastiek is ook nadat allerlei onderzoekers er hun mening over hebben gegeven, nog lang niet duidelijk. Xavier Smits ziet in het reliëf een onderdeel van zijn Paascyclus. Hij schrijft over dit reliëf en de daarop volgende:
‘De figuren, die de passie voorstellen, zijn boven de zes volgende vensters uitgebeiteld, zooals de spitsboogvorm dier frontalen dat meebrengt, namelijk twee aan twee. Ook hier blijkt wederom duidelijk, dat de beeldende kunst deze índeeling aan hare litteraire zuster (de passiespelen) ontleent. De geschiedenis immers zegt ons, dat de stomme personagíen vander passie ook twee aan twee ín den Ommegang of tijdens de predicatie, op Goeden Vrijdag-avond gehouden, elkander op den voet volgden’.136
Over het onderhavige wimbergreliëf vervolgt hij:
‘Zij is symbolisch opgevat, daar zij eene toespeling maakt op het verraad van Judas, door de omhelzing en den kus voltrokken. De type van dit verraad beschrijft de Bijbel. Toen Abner eens naar Hebron terugkeerde, lokte Joab hem bedriegelijk buiten het gewoel des volks. Zoodra nu Joab met hem eene poort naderde, hield hij zich, alsof hij Abner over een geheim wilde spreken. Opeens greep nu joab zijn zwaard en stak Abner verraderlijk in het onderlijf, ter wrake van het bloed van Asaël, zijnen broeder. Deze verraderlijke omhelzing, door moord gevolgd, is de gebruikelijke voorafbeelding van den Judas-kus. Op de gemelde frontaal wordt Abner door Joab omhelsd en doorstoken. Rechts (op hetzelfde frontaal) staat een gewapend ridder [-]’.
Smits had de leeuw op het reliëf niet herkend en voor een tweede persoon aangezien. Jan Mosmans wijst de verklaring van dit reliëf en die van de zes opvolgende in 1931 al af als hij schrijft:
‘Deze zeven frontalen zouden volgens Dr Smits den Paaschcyclus bevatten, beginnend met 's Heeren lijden en eindigend met zijn zege over dood en hel, niet echter in realistische groepen maar in symbolische figuren. Ik moet, na onderzoek, vaststellen dat de geachte auteur met deze beelden-interpretatie m.i. ook niet gelukkig is geweest. De frontaalresten-zelven zijn met zijnen uitleg meestal in flagrante tegenspraak. Zoo is bij hem misvatting betreffende frontaal No 15, welke hij verklaart als voor te stellen: Joab, die Abner doorsteekt. (Symbolische toespeling op het verraad van Judas). Wat Dr Smits echter voor twee mannen aanziet, blijken een man en een dier te zijn. Zijn ridders, (twee van het symbolische zevental) op frontaal No 16, zijn twee onge-drapeerde mannenfiguren. Zijn narren of sotten, waarvan een met ratel(?) op frontaal No 17, zijn twee ongedrapeerde, geheel behaarde vrouwenfiguren, van welke de eene zeker geen ratel op den linkerschouder draagt. Het is zeer goed mogelijk dat Dr Smits het met frontaal No 20 en 21 aan het rechte eind heeft, doch de verklaring in zijn geheel der zeven laatste frontalen, is denkelijk ten eenenmale mis’.137
In zijn publicatie van 1935 heeft Mosmans zijn eigen verklaring voor de twee uitgebeelde soldaten rond. Ook hier suggereert hij | 152 |
|
een associatie met de Bossche geschiedenis. Hij schrijft:
‘Frontaal No. 15 roept den slag bij Baswiller tegen de Gulickschen (I37I) in het geheugen, die voor de Brabanders uiteindelijk wel onfortuinlijk afliep, maar waarvan de Bosschenaars de herinnering toch wilden bewaren. Talrijke dappere en voorname ingezetenen waren gevangen genomen of gesneuveld. In 1376 werden aan hen of hunne nabestaanden honderden “mottoenen” uitbetaald als schadevergoeding of tot loon hunner dapperheid.Men beschouwe nu den zwaargeharnasten Bosschenaar, die besprongen wordt door den Gulickschen leeuw. De klauw beukt den helm. Een blad-motief als piedestal zegt dat het krijgsbedrijf zich te veld, niet binnen of nabij stadsmuren afspeelde. Een gezette „mof", type van de Duitschers uit Gelder(n), de hulptroep, die het den Gulickschen leeuw mogelijk maakte, zijn overwinning op Brabant te voltooien, staat goed gewapend, maar afgewend en onmeedoogend naast den besprongen krijger. Een leeuwtje (Brabant) vliedt onder zijn zwaren voet angstig weg’.138
Het leeuwtje werd als console op aanwijzing van Mosmans aangebracht bij de restauratie. In werkelijkheid was er geen enkele aanwijzing voor. Bij de restauratie werd het reliëf uitgenomen en in Ettringer Tufsteen gekopieerd en aangevuld door Jos Goossens. Behalve het genoemde leeuwtje werden aan de hand van de restanten de twee zwaarden gereconstrueerd. Het gekopieerde reliëf werd in 1932 weer op de kerk geplaatst. | 153 |
| Noten | |
| 136. | Smits 1907, p.158. |
| 137. | Mosmans 1931, p.285-287. |
| 138. | Mosmans 1935, p.142-143. |
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 151-153
|
Al waren de hoofdvormen van de gestalten op het zwikreliëf Z15 bij aanvang van de restauratie nog goed zichtbaar, het oppervlak van de tufsteen was door weer en wind danig vergaan. Aan de linker zijde was een mannelijke figuur, een soldaat uitgebeeld, staande op een console die vrijwel geheel verdwenen was. Het onderlichaam van de figuur was nauwelijks nog herkenbaar, maar aan details was te zien dat de man een nauwe broek droeg en een versierde gordel om de middel. Het gezicht van de man was sterk verweerd, maar wel goed zichtbaar was de puntige helm met wangstukken en een maliënkolder rond de hals. Hoewel de rechter onderarm was verdwenen, was de hand die het deels bewaarde afwerende zwaard omklemde, nog wel herkenbaar. De soldaat werd aan zijn linker flank besprongen door een leeuw, waarvan na verwijdering van vele kalklagen nog veel details zichtbaar werden. De kop van de leeuw was op de onderkaak na verdwenen en alleen als afdruk in de steen zichtbaar. Een klauw tegen de helm en een klauw op de borst van de soldaat waren nog bewaard, evenals een achterpoot die zich afzette op de knie van de figuur en enkele wilde manen. Aan de rechterzijde van het reliëf was eveneens een op een verweerde console staande man, een soldaat, uitgehakt. De man droeg een nauwe broek met geharnaste schoenen en kniestukken. Om de heupen droeg hij een met geometrische motieven versierde gordel op een plaatselijk heel goed bewaard maliënkolder. Om het beschadigde gezicht was een ‘ijzeren’ muts met kraag zichtbaar, waarop een helm geplaatst was. In de linker hand hield de man een klein rond | 122 |
|
schild, een rondas omhoog. De rechter hand omklemde een zwaardheft, een restant van een verder verdwenen, omhoog wijzend zwaard. De duiding van de plastiek is ook nadat allerlei onderzoekers er hun mening over hebben gegeven, nog lang niet duidelijk. Smits zag in het reliëf een onderdeel van zijn vermeende Paascyclus die de kerstcyclus zou volgen: “De figuren, die de passie voorstellen, zijn boven de zes volgende vensters uitgebeiteld”.131 Over dit zwikreliëf vervolgde hij: “Zij is symbolisch opgevat, daar zij eene toespeling maakt op het verraad van Judas, door de omhelzing en den kus voltrokken. De type van dit verraad beschrijft de Bijbel. Toen Abner eens naar Hebron terugkeerde, lokte Joab hem bedriegelijk buiten het gewoel des volks. Zoodra nu Joab met hem eene poort naderde, hield hij zich, alsof hij Abner over een geheim wilde spreken. Opeens greep nu joab zijn zwaard en stak Abner verraderlijk in het onderlijf, ter wrake van het bloed van Asaël, zijnen broeder. Deze verraderlijke omhelzing, door moord gevolgd, is de gebruikelijke voorafbeelding van den Judas-kus. Op de gemelde frontaal wordt Abner door Joab omhelsd en doorstoken. Rechts (op hetzelfde frontaal) staat een gewapend ridder (-)”.132 Smits had de leeuw op het reliëf niet herkend en voor een derde persoon aangezien. Mosmans laat er in 1931 geen enkele twijfel over bestaan dat hij de Paas-theorie van Smits onzin vindt, maar komt zelf niet met een alternatief. In zijn publicatie van 1935 heeft hij zijn eigen verklaring voor de twee uitgebeelde soldaten rond. Ook hier suggereert hij een associatie met de Bossche stadsgeschiedenis: “Frontaal No. 15 roept den slag bij Baswiller tegen de Gulickschen (1371) in het geheugen, die voor de Brabanders uiteindelijk wel onfortuinlijk afliep, maar waarvan de Bosschenaars de herinnering toch wilden bewaren. Talrijke dappere en voorname ingezetenen waren gevangen genomen of gesneuveld. In 1376 werden aan hen of hunne nabestaanden honderden “mottoenen” uitbetaald als schadevergoeding of tot loon hunner dapperheid. Men beschouwe nu den zwaargeharnasten Bosschenaar, die besprongen wordt door den Gulickschen leeuw. De klauw beukt den helm. Een bladmotief als piedestal zegt dat het krijgsbedrijf zich te veld, niet binnen of nabij stadsmuren afspeelde. Een gezette “mof”, type van de Duitschers uit Gelder(n), de hulptroep, die het den Gulickschen leeuw mogelijk maakte, zijn overwinning op Brabant te voltooien, staat goed gewapend, maar afgewend en onmeedoogend naast den besprongen krijger. Een leeuwtje (Brabant) vliedt onder zijn zwaren voet angstig weg”.133 Het leeuwtje werd als console op aanwijzing van Mosmans aangebracht bij de restauratie. In werkelijkheid was er geen enkele aanwijzing voor. Behalve het leeuwtje werden aan de hand van de restanten de twee zwaarden gereconstrueerd.134 Beide verklaringen zijn onbevredigend en onwaarschijnlijk, maar het heeft weinig zin om andere niet te staven interpretaties te noemen, zoals Simson die de leeuw bevecht. De krijger rechts kan bezwaarlijk als een Filistijn worden gezien en Simson werd nooit met helm afgebeeld. Deze verklaring zou even suggestief zijn als die van Smits en Mosmans. | 123 |
| Noten | |
| 131. | Smits 1907, 158. |
| 132. | Ibid. |
| 133. | Mosmans 1935, 142-143. |
| 134. | De kopie in Ettringer tufsteen werd gehakt door Jos Goossens en in 1932 in de gevel geplaatst. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 122-123
| 1931 |
Jan MosmansFrontalen langs de facetten der straalkapellen (No. 15)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 285-286 |
|
| 1935 |
Jan MosmansIconografie van het choor en de straalkapellen der St. Jan te 's-Hertogenbosch's-Hertogenbosch 1185-1935 ('s Hertogenbosch 1935) 142 (No. 15), 144 |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 122-123
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 151-153
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 105
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 248, 276 (afb. 193-194)
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 158